‘Niet omkijken, we worden gevolgd!’
Jessica keek meteen over haar schouder. ‘Door wie?’
Ze zag verliefde stelletjes, een jong stel met drie kinderen, een vijftiger met een veel jongere vrouw die een kind in een buggy voor zich uit duwde. ‘Papa, dragen!’ commandeerde het kind met uitgestoken armen.
‘Ik zeg: Niet omkijken,’ siste Rob, terwijl hij haar het pad naar de olifanten induwde.
‘Natuurlijk,” zei ze, ‘we lopen door de dierentuin en we worden gevolgd. Rob, je bent hier niet in Afghanistan.’
Ze legde haar hand op zijn zwaar getatoeëerde rechterarm. Hij was na een speciale missie sinds twee dagen terug in Nederland, met een vierdaagse tussenstop op Cyprus om bij te komen. Hij was er gigantisch dronken geworden; de herinnering aan de bermbom was gebleven.
‘Een slanke jongen van begin twintig, blond, zonnebril, zwart overhemd, zwarte broek, rugzakje, fototoestel. Volgt ons vanaf binnenkomst.’
De jonge psychologe, met wie ze samen gesproken hadden, had hen gewaarschuwd: overdreven alertheid, schrikreacties, herbeleving, sterke argwaan, onverklaarbare angsten en agressie. En dan viel het nog mee. Het kon ook je relatie kosten. Of je leven.
‘Kom,’ zei ze, ‘we gaan naar het apenhuis, dan kunnen we lachen.’
Patrick stopte bij de roofvogelkooi. Even dacht hij dat ze hem gezien hadden. Zoals het meisje omkeek, nog voor ze rechtsaf gingen. Dat was niet de bedoeling. Uren had hij voor zijn opdracht gewacht op zijn twaalfde en laatste prooi, zoals hij het noemde. Of slachtoffer, dat klonk nog beter.
Dat deze man door een lang slank meisje in een gebloemd jurkje vergezeld werd, had het volgen makkelijker moeten maken, maar deze keek wel erg vaak om zich heen.
De man was hem meteen opgevallen. Eén bonk mannelijkheid, een testosteronstiertje, bruin verbrand, geen gram vet, kort stekelhaar en overdreven trots op zijn lichaam. Waarschijnlijk sportinstructeur of beveiliger, dacht hij.
Toch had hij ook iets kwetsbaars gezien, iets dat schuilging onder die waakzame blik.
Hij checkte de eerdere prooien op zijn toestel. Een jongetje van drie, dat door zijn broertje met een rubberen gifslang overstuur was gemaakt, een moeder die niet zag dat haar dochtertje aan haar vlechten werd getrokken, een kleine jongen in een prinsessenjurk, een slungelige puberjongen in spijkerbroek.
Deze man zou de laatste zijn. Hij had ze allen op intuïtie gekozen. Duiden wilde hij pas als hij er twaalf had.
Hij liep nonchalant maar snel verder.
Het stonk als een oordeel in het apenhuis. Rob voelde zijn maag samentrekken. Het rook er naar een mengeling die deed denken aan lauwe poepluiers, braaksel, desinfecteermiddel en stro. De geur van de dood.
‘Ik ben misselijk,’ zei hij, terwijl Jessica naar een grote mannetjesgorilla zwaaide.
‘Kijk dan, hij vindt mij leuk!’ riep ze terwijl Rob naar buiten liep.
Patrick wist niet wat hij zag. Op goed geluk had hij zich tegenover de uitgang van het apenhuis geposteerd. Na het passeren van een luidruchtige schoolklas werden de dikke plastic flappen die het apenhuis van de buitenwereld scheidden, ruw opengedrukt.
Het was hem! En hij was alleen!
Hij drukte meteen af.
In de ambulance kwam Patrick bij. Hij probeerde zich op te richten, maar lag vastgesnoerd.
‘Hoe… wat…?’ stamelde Patrick.
‘U hebt een paar flinke klappen gehad, waarschijnlijk kaakfractuur en hersenschudding. U gaat nu naar het ziekenhuis. Kent u de man die u aanviel?’
‘Waar is mijn fototoestel?’
‘We hebben geen fototoestel aangetroffen.’
De volgende dag zaten Jessica en Rob met een grote bos bloemen bij zijn bed.
‘We hopen dat je geen aangifte doet,’ zei Jessica. ‘Rob is net terug uit Afghanistan. Een aangifte zou heel vervelend zijn voor zijn verdere loopbaan.’
‘Wat dacht je van mij?’ zei Patrick. ‘En waar is mijn toestel?’
‘Hier. Maar waarom maakte je de foto?’
‘Ik doe het tweede jaar grafische vormgeving. In twaalf foto’s moest ik mijn ontwikkeling tonen, maar zonder dat iemand poseerde. Ik wilde mijn coming out laten zien.’
Rob kneep zijn vuisten samen.
‘Mijn hemel,’ zei hij, ‘nou ben ik ook nog het rolmodel van een homo.’
‘Heb je iets tegen homo’s?’
‘Ik niet, mijn broer is homo,’ zei Jessica. ‘En Rob ook niet, hè Rob? Patrick, doe alsjeblieft geen aangifte.’
Patrick zweeg.
‘Onder één voorwaarde. Ik wil van hem een serie foto’s maken.’
‘Onder geen beding,’ zei Rob.
Patrick haalde zijn schouders op.
‘Ik wil jouw verhaal tonen, je stoerheid, je angst. En dat we meer op elkaar lijken dan je denkt. Jullie mogen er een dag over denken. En anders wordt het aangifte.’
Een jaar later werd Patrick genomineerd voor de Paul Huf Award.