De bureaustoel van Mark draaide overuren. ‘Yes, yes,’ schreeuwde hij vol euforie, ‘wie had dat nog gedacht na al die jaren?’ Suizend kwam de bureaustoel tot stilstand. ‘Ik wel.’ grijnsde Pepijn, terwijl hij Mark een klap op zijn schouder gaf. ‘Natuurlijk flikken wij zoiets.’ Trots keken de twee collega’s naar het pietepeuterige organismetje in een petrischaaltje. Daar zat het genetisch gemodificeerde wondertje. Het bewoog, het ademde en uit de testen was gebleken dat het organisme de juiste sequentie van het DNA had overgenomen. Na enkele jaren hard werken was het ze toch echt gelukt. De millenniummug was geboren.
Het idee voor de millenniummug was eigenlijk een soort slim marketingplan van Nokia. De verkoopcijfers in de jaren ’90 vielen erg tegen. Een van de topmannen deed een oproep bij een DNA-laboratorium met de vraag of ze niet iets ingenieus konden verzinnen. Iets waardoor mensen afhankelijk werden van hun telefoon, verslaafd bijna. Dat was natuurlijk wettelijk gezien hartstikke verboden. Daarom werd in het geheim project Millennium gestart. In een ondergronds lab werkten onderzoekers keihard aan een oplossing.
Uiteindelijk hadden ze een masterplan. Een heel kleine mug, die mensen met een angel wat van de verslavende en stimulerende stof kon toedienen. Je liet de dieren los in een telefoonwinkel, ze dienden hier en daar wat prikjes toe en mensen vielen als een blok voor alle elektronica. Simpeler kon het bijna niet.
Na jaren hard werken was de millenniummug dan eindelijk klaar. ‘Ik denk dat we vanavond maar eens uit eten gaan, Pep.’ Mark liep naar de ijskast en toverde een fles whisky tevoorschijn. ‘Dat hebben we meer dan verdiend.’ Ze lachten wat stom, zetten de radio aan en zongen mee met een hitje van Guus Meeuwis. ‘Bel jij zo trouwens die man van Nokia op?’ Pepijn keek vragend naar Mark. Die zette zijn computer aan en klikte wat rond in een digitale winkelgids. ‘Ik denk dat ik morgen eerst maar langs de autodealer ga. Even een nieuwe bak uitzoeken. Wat denk jij; Mercedes of toch een Audi?’ Hij gaf zelf antwoord. ‘Audi, duh. Misschien zelfs wel twee.’
‘Maar wat als we nu gepakt worden?’ Pepijn speelde een beetje zenuwachtig met zijn pen. ‘Ik denk dat je voor zoiets zelfs de bak in kunt draaien. In plaats van dat je erin rond rijdt.’
Chagrijnig keek Mark op. ‘Gast, jij bent echt gek. Eerst ben je helemaal gelukkig met jezelf en nu wil je terugkrabbelen? Natuurlijk komt niemand daar achter. Daar zorgen we wel voor. Je bent toch geen doetje?’
Pepijn slikte; Mark had gelijk. Voor doetjes was geen plaats in de wereld van epigenetica en marketing.
Die nacht sliep Pepijn slecht. Het beeld van de mug die mensen in de telefoonwinkel stak, spookte steeds opnieuw door zijn hoofd. Stel je toch voor, je loopt rustig door de winkel. Je voelt niet dat een insect je steekt en het moment daarop wil je opeens niks anders meer dan constant je telefoon checken. Het klonk te bizar voor woorden. Dadelijk konden mensen zelfs niet meer naar het toilet zonder een telefoon. Hij zag de mensen al voor zich. Etend, douchend en bijna slapend met een telefoon in de hand. Zo kon je toch niet leven? Nee, over de risico’s van dit plan was nauwelijks nagedacht, dat moest hij toegeven. Hij zag het al helemaal voor zich, straks waren zelfs kinderen verslaafd aan telefoons. Het was levensgevaarlijk.
De volgende ochtend had Mark al iets ingesproken op zijn voicemail. ‘He, gast. We moeten vanmiddag even naar het Nederlandse hoofdkantoor komen, daar vlakbij die shoarmatent, weet je wel. De munten gaan straks flink rollen. Ik zie je, maat.’ Met fikse tegenzin stapte Pepijn in de bus richting het hoofdkantoor van Nokia. Bij het station huurde hij een fiets. Hij grabbelde naar zijn pakje Marlboro en quasi nonchalant fietste hij met de peuk in zijn mondhoek naar de ingang van het hoofdkantoor. Mark was er al.
‘Magisch,’ fluisterde hij, ’dit moment gaat iedereen in de geschiedenis straks heugen. Of eigenlijk ook weer niet, want niemand mag hier ooit achterkomen natuurlijk.’ Hij sprong nog net niet als een kleuter op en neer.
Voorzichtig nam hij een van de petrischaaltjes uit zijn aktekoffer. Het glas schitterde in het zonlicht. ‘Fantastisch,’ zei Mark, nogmaals, ’fantastisch. Nou, de verkoopcijfers van Nokia schieten zo meteen omhoog hoor. En dan zijn wij rijk.’ Maar hij had de woorden nog niet uitgesproken of zijn telefoon ging. Een oproepje van Nokia, met het verzoek of ze de millenniummuggen direct wilden vernietigen omdat het gevaarlijk zou kunnen zijn voor de volksgezondheid. Mark schrok zo erg dat hij het petrischaaltje liet vallen. Hij zag al zijn dromen aan duigen vallen. ‘Kut.’ Hij vloekte, maar het was te laat. Het glas was gebroken en de piepkleine millenniummuggen vlogen pijlsnel langs de grachten, de huizen en overal heen. Naar buiten, de wijde wereld in.
En zo werden alle mensen langzaam maar zeker gevangen in het wereldwijde web.