Je hebt het harde, volle licht nodig. Niet dat gedempte licht dat oneffenheden in de huid verzacht en dingen mooier maakt dan ze zijn. Dingen zijn zelden mooier dan ze zijn.
In het pashokje draai je je nek in onmogelijke hoeken om je billen te zien. Een rok voor op kantoor mag net een aanzet tot een ronding tonen, maar niet meer dan dat. Je buigt door je knieën om te controleren of de rok in zittende houding je bovenbenen voldoende bedekt. Dat valt tegen. Volgende rok. Die lijkt perfect. De zilverkleurige knoopjes van de witte blouse die je erbij hebt uitgezocht, herinneren je aan de sterren die je op wolkeloze avonden telde vanaf de onafgebouwde derde verdieping van jullie huis in de bergen. Omringd was je door stalen pinnen die als wachters uit het ruwe beton staken. Klaar voor een volgende generatie die daar nooit zou wonen. Je stopt de blouse in je rok en strijkt een enkele plooi glad. Jammer van je schoenen, die passen noch bij de rok, noch bij de blouse. Die passen eigenlijk nergens bij. Maat 37, had je gemompeld en je probeerde dankbaar te lijken voor het paar met de kale neuzen dat in jouw handen werd gedrukt.
Je negeert je schoenen, richt je blik op rok en blouse. Dan strek je je onderarmen naar voren uit. Beweegt je vingers over een niet bestaand toetsenbord. Als je op goede dagen je ogen sluit, vangt je neus de vleug komijn op die vanaf de straat via het geopende raam jouw bureau bereikt. Maar goede dagen zijn zeldzaam. Je ogen sluiten en het donker toelaten, betekent dat je het risico loopt het gesuis te horen net voor de bommen hun werk doen, de inslagen die volgen, het gegil. Je houdt je ogen open. In de spiegel steekt een collega in het voorbijgaan haar hand op. Fijn weekend gehad? Je glimlacht, belooft er straks tijdens de lunch over te vertellen. Print wat stukken uit voor de vergadering van vanmiddag, rondt een dossier af. Neemt jezelf opnieuw voor minder koffie te drinken. Er zijn flarden van telefoongesprekken. Een ontevreden klant doet op hoge toon zijn beklag. Je bemiddelt. Er wordt geroddeld over een mogelijke romance op jullie afdeling.
De deur van het pashokje zwaait ineens open. Oh sorry. Een vrouw van ongeveer jouw leeftijd kijkt je met grote ogen aan. Ik dacht dat hier niemand was, de deur was al zo lang dicht. Je vingers typen automatisch het laatste woord af en verstijven dan. Je wil iets zeggen, maar de woorden blijven in je keel hangen. Bijna, hoor je jezelf stamelen. Bijna klaar. Dan pas trek je in een reflex je onderarmen terug.
Als je het pashokje verlaat, negeer je het gezucht en de blikken van de dames die in de rij staan te wachten. Je geeft wat kledingstukken en hangertjes aan het meisje dat jou ook na meerdere bezoeken aan deze winkel niet herkent. De rok en blouse die je het laatst paste, houd je bij je.
Je loopt nog een keer rond. Tussen rekken vol zomerjassen en T-shirts kijkt ineens een vrouw je in de spiegel aan. Ze draagt kleding die jij nooit had gedacht te zullen dragen. Je hand gaat naar de vormeloze trui, twee maten te groot. Hoe lang heeft deze trui ongedragen in de kast gelegen voordat die uiteindelijk bij het uitgiftepunt kwam waar hij aan jou werd overhandigd? Wie zou de vrouw zijn die ‘m lang geleden heeft gekocht en gedragen? Was ze er blij mee als ze zichzelf in de spiegel bekeek, of was ze niet in kleding geïnteresseerd en was de trui puur bedoeld om te verwarmen en een lichaam te verbergen? Je houdt de rok en blouse die je net hebt gepast, voor je. Automatisch recht je je rug, gaan je schouders naar achter. Deze vrouw ken je. Zelfbewust. Zelfstandig. Je wil het uitschreeuwen. Kijk naar me. Dit ben ik.
Toen de buurvrouw jouw dochtertje laatst vroeg of ze ooit terug naar Syrië wilde, had ze haar hoofd geschud. We kunnen niet meer naar Syrië, zei ze. Want mijn oma heeft gezegd dat daar de zon nooit meer schijnt. De buurvrouw streek over het donkere haar van je dochter en keek jou aan. Jullie zwegen samen.
Je hangt de rok en de blouse terug en loopt zonder om te kijken naar de uitgang. Als je de winkel verlaat, laat je de vrouw achter die je ooit was.