‘Gary Archer, makelaar uit Halifax. Ontmoet in stadion The Shay, bij de snoepkraam. Diep donkerbruine ogen. Eerste zoen aan de rand van West Lake.’
Ik had het boek op een willekeurige bladzijde opengeslagen. Het handschrift was zonder twijfel het zijne, met een horizontaal streepje door de z en lange poten van de p’s. Naast de tekst was met potlood een hart getekend, waarin een zwart-witfoto van een man was geplakt in een korte spijkerbroek en mouwloos T-shirt. De klap kwam pas toen ik het onderschrift las: ‘Mijn eerste échte liefde.’
Snel blader ik verder. ‘Charles O’Witty, werkloos uit Elmwood, gespierde zachte handen, massagemirakel. David Withem, legercommandant uit West Bridgewater, doodshoofdtatoeage op zijn onderrug, draagt geen boxershorts. Jan Achterveld, een Hollander tegen het lijf gelopen! Akkerbouwer in Tuckerwood, geëmigreerd uit Groningen. Na afspraak aan zee contact verbroken.’
Ik laat het boek los en zie het langzaam van mijn schoot glijden. Mijn gedachten gaan terug naar het gesprek met mijn nichtje, nog maar drie maanden geleden. Toen we samen huilden, ik een arm om haar heen sloeg en aanmoedigde om de confrontatie aan te gaan. Tot diep in de nacht probeerde ik haar ervan te overtuigen dat het niet haar schuld was. Welk advies zou ik haar nu geven, vraag ik me af. Ziedend naar buiten stormen? Met gelijke munt terugbetalen?
Ik staar naar de andere kant van de zolderkamer. Het licht glijdt door het dakraam langs de openstaande deur de kast in. Tientallen, honderden stofdeeltjes dwarrelen om de kleding heen, alsof ze door de zonnestralen genoeg energie hebben verzameld om zich uit de vezels los te maken. Al snel hult een wolk ze in een schaduw, waarmee de muziek waarop ze dansten voorlopig wordt beëindigd.  

Hij kijkt op zodra ik mijn kopje op tafel neerzet. ´Wat heb jij in hemelsnaam aan?’ Door de ongecontroleerde beweging die hij maakt, valt zijn bril – die net daarvoor nog op het puntje van zijn neus balanceerde – op het kunstgras.
‘Wat vind je ervan?’ zeg ik zo enthousiast mogelijk.
‘Uh, nou ja zeg.’
Ik spreid mijn armen en draai een paar rondjes, waardoor het overhemd aan één kant van mijn schouder glijdt. ‘Heb je nooit bedacht hoe ik er als man uit zou zien?’
Het blijft stil. Hij gaat over de leuning van de stoel hangen en probeert het montuur te grijpen. Na drie pogingen geeft hij het op, gooit de deken van zich af en staat na een diepe zucht op om de bril op te rapen. ‘Waar hadden we het over?’
‘Wat als ik een man was geweest? Hoe zou ik dan heten, hoe zou ik praten, wat zou je aantrekkelijk aan me vinden­?’
‘Doe niet zo mal zeg.’ Hij draait zijn rug naar me toe en zet een paar stappen de tuin in. Hij gaat steeds schuiner hangen en grijpt snel de paal waaraan we twee vogelhuisjes hebben bevestigd.
I´m David,’ zeg ik met zware stem en mijn beste accent, terwijl ik voor hem ga staan en mijn rug tegen hem aandruk. ‘Wanna see my new tattoo?
‘Wat héb jij?’ roept hij terwijl hij me van zich afduwt. ‘Waar heb ik Rail Magazine nou gelaten?’
De arts had me verzekerd dat de oudste, meest impactvolle herinneringen het langst te reproduceren zouden zijn, dus besluit ik door te zetten. ‘Vertel eens over de mensen die je ontmoet hebt in Bridgewater. Je hebt toch wel wat vrije tijd gehad mag ik hopen? Een stadje in, naar de haven, uiteten…’
‘Bridgewater?´ Hij spreekt het uit alsof het een sportdrankje is. ´Krab even op mijn rug, het wordt alleen maar erger in de warmte.’
Ik kan er niet tegen hem zo hulpeloos te zien. Na zijn diagnose was dat gevoel nog sterker geworden, omdat ik wist dat hij er niets aan kon doen. Het nestelde zich rond mijn maag, die verkrampte en ging steken, voortkomend uit een cocktail van medelijden en frustratie.
Ik rol zijn shirt op en ga met mijn duimnagel langs de randen van de pleister. Zijn okselharen zijn samengeplakt en verspreiden een geur die ik niet thuis kan brengen. Drie weken geleden waren we met medicijnpleisters gestart, maar voor mijn gevoel had het nog weinig effect gehad. Daarnaast was zijn eetlust nagenoeg verdwenen, waardoor ik mezelf meermaals per dag genoodzaakt zag voor menselijke sonde te spelen.
‘Dank je lieverd.’
‘Je tijd in Amerika,’ vervolg ik. ‘Heb je daar geen vrienden aan overgehouden?’
‘Amerika, je weet hoe dat gaat. Je ontmoet mensen, trekt er even mee op en dan is het weer mooi geweest. Behalve met Ferry natuurlijk, zonder hem had ik het daar nooit gered.’ Hij loopt terug naar zijn stoel en laat zich te snel achterovervallen waardoor hij hard neerkomt. ´Waarom heb je mijn kleren nou aan?’
Hij heeft gelijk, dit slaat nergens op. Alles waarnaar ik op zoek ben, is bedolven onder een dikke laag samengeklonterde eiwitten die de communicatie tussen zijn hersencellen hebben platgelegd. ‘Sorry, ik liet me even gaan. Ik ga me omkleden.’ Ik loop naar het huis en hoor hem net voordat ik de hordeur wil openschuiven zijn keel schrapen.
Don´t go, David.’