Met haar handen leunend op de vensterbank wacht ze mij op. Haar spierwitte krullen vloeien samen met haar vitrage. Ik kan haar een tijdje bekijken voordat ze mij in de gaten krijgt, ze naar mij zwaait en haar rollator pakt om naar de voordeur te lopen.
‘Dag, lieve jongen’, zegt ze.
En, met een knikje naar de gebaksdoos in mijn handen: ‘Ach, dat had toch niet gehoeven.’
Ik geef haar een zoen op haar slappe, zachtbehaarde wang en als ze zich omdraait om voor mij uit naar de woonkamer te lopen, veeg ik met mijn mouw mijn gezicht af.
‘Ik maak wel koffie’, zeg ik en loop door naar de keuken.
Als het apparaat loopt, schep ik de tompoucen op twee bordjes en zet de doos met het derde gebakje in de koelkast, zodat ze dat later op kan eten. De doos die ik vorige keer had achtergelaten, met een slagroompunt, gooi ik in de vuilnisbak. Dat ik zelf iets lekkers mee neem, is eigenbelang. Ik denk nog vaak aan die keer dat ik een half rolletje Mentos in de kast zag liggen, waar ik er eentje uit probeerde te knijpen. Het snoepje bleek een lege huls. De zachte binnenkant was weggevreten door mieren, die, toen ik het pepermunten schilletje per ongeluk fijnkneep, wild over mijn hand krioelden.
‘Heerlijk’, zegt ze als ik met het dienblad binnenkom. Ze wil me een tientje geven voor de tompoucen, wat ik weiger, omdat ik weet dat ze het straks alsnog in het voorvakje van mijn tas zal stoppen.
‘Hoe gaat het op school?’
‘Goed’, zeg ik.
‘Heb je zoveel huiswerk?, vraagt ze, wijzend op mijn grote tas naast de bank.
Ik geef geen antwoord.
‘Hoe gaat het met u, oma?’
‘Het is eenzaam’, zucht ze. ‘Ik mis opa.’
‘Ik ook’, lieg ik. ‘Vertel nog eens hoe jullie elkaar hebben ontmoet.’
‘In de trein’, zegt ze met een glimlach. ‘Opa was conducteur in de trein waarmee ik elke dag naar mijn werk ging in Amersfoort. Ik werkte als typiste bij de bank. Totdat we gingen trouwen, natuurlijk. In die tijd mocht je als getrouwde vrouw niet werken.’
‘Een Hondekop was dat, toch? Die trein?’ vraag ik, terwijl ik het antwoord al weet.
‘Nee, juist niet. Het was de opvolger, de Apekop. Daar was opa zo trots op, het was een prototype, de eerste trein met centraal sluitende deuren. Een stoptrein, dus heel handig dat hij niet meer al die deuren met de hand hoefde te sluiten.’
Het bekende verhaal gaat door, ik weet dat ik haar een plezier doe door haar te laten vertellen. Luisteren is niet noodzakelijk. Ik had die Apekop allang een keer gegoogeld, net als alle andere treinen waar opa conducteur op was geweest. Voor elk type is een fanclub te vinden met verzamelaars.
‘Bij zijn pensioen kreeg hij als afscheidscadeau de modelspoorbaan met die eerste stoptrein’, gaat oma verder. ‘Langzamerhand heeft hij zelf al die andere treinen bijgekocht. Als jij later op jezelf woont, mag jij alles hebben. Opa zou zo trots op je zijn geweest.’
Ik hoop dat oma zo dadelijk moe wordt en wil gaan slapen. Ik heb vanmiddag nog een afspraak.
‘Vergeet uw taart niet, oma’, zeg ik.
Ze pakt haar schoteltje en tilt de tompouce op. Ik neem altijd de bovenkant met roze glazuur eraf, eet die eerst op en daarna pas de onderkant met banketbakkersroom. Oma spert haar mond wijd open en hapt in één keer in alles, waardoor de gele room aan beide kanten tussen het bladerdeeg uit geperst wordt. Aan haar mondhoeken plakt glazuur en stukken room vallen op haar boezem. Ik kijk de andere kant op en voel in mijn tas. De schoenendoos zit er in, goed gevuld met vloeipapier.
De afspraak van vanmiddag is met een koper op Marktplaats. Tot nu toe was ik van het topstuk afgebleven en had ik alleen de meer standaard modellen verpatst. Maar ik leef nu. En ik wil een IPhone. Op Marktplaats zijn de biedingen op de Apekop, de laatste trein, opgelopen tot zeshonderd euro. Straks is de overdracht.
‘Oma’, zeg ik. ‘Ik moet er zo vandoor.’
‘Dat is goed, jongen’, zegt ze. ‘Ik ga zo toch een dutje doen.’
‘Vindt u het goed als ik nog heel even bij opa’s treinen ga kijken?’